09 aug Rechtbank kritisch op verzoek verlenging afkoelingsperiode
Bedrijven die wegens financiële problemen een Whoa-procedure doorlopen, kunnen de rechtbank om een ‘afkoelingsperiode’ verzoeken, en ook om een verlenging daarvan. Dat wordt niet altijd toegekend, zo blijkt uit deze zaak.
De Wet homologatie onderhands akkoord (Whoa) biedt bedrijven in zwaar weer de mogelijkheid hun schuldeisers een akkoord voor te leggen. Als ze dat accepteren, krijgen ze een deel van hun vordering terug. Niet alles – maar als het bedrijf failliet zou gaan, krijgen ze waarschijnlijk niks.
Afkoelingsperiode
Een bedrijf met financiële problemen doet een beroep op de Whoa en verzoekt Rechtbank Gelderland om een zogenoemde afkoelingsperiode. In deze periode mogen schuldeisers geen goederen ophalen en worden hun rechten tijdelijk bevroren. Zo’n afkoelingsperiode is bedoeld om de curator de tijd te geven om een goed oordeel te vormen over de boedel. Ook brengt het tijdelijk wat rust bij de BV. De rechtbank gaat mee in het verzoek, de afkoelingsperiode duurt twee maanden.
Verlenging
Zes weken later verzoekt de BV om de afkoelingsperiode te verlengen, met nog eens twee maanden. Om daarover te beslissen, heeft de rechtbank nadere financiële stukken nodig, zoals een liquiditeitsprognose per week voor de periode waarvoor een afkoeling wordt verzocht (met daarin de verwachte inkomende en uitgaande kasstromen), informatie over de financiële positie van de BV (zoals een actuele balans en winst- en verliesrekening) en actuele banksaldi. De BV stuurt deze informatie naar de rechtbank.
Tijdig ingediend
Het verzoek om verlening van de afkoelingsperiode is tijdig ingediend, namelijk voordat de eerste afkoelingsperiode is verlopen. Maar de rechtbank moet ook beoordelen of aannemelijk is gemaakt dat de BV belangrijke vooruitgang heeft geboekt bij de totstandkoming van het schuldeisersakkoord.
Pensioenfonds
De BV licht toe dat een verlenging van de afkoelingsperiode te maken heeft met een sommatiebrief van het pensioenfonds. Daarin staat dat de BV direct pensioenpremies moet afdragen of een betalingsvoorstel moet doen. Maar twee jaar geleden had de Hoge Raad beslist dat de Whoa niet van toepassing is op een vordering voor achterstallige premies van een pensioenfonds. Zo’n vordering kan niet worden betrokken in een onderhands schuldeisersakkoord. Dus ook de afkoelingsperiode kan zich – aldus de Hoge Raad – dan niet uitstrekken tot vorderingen van een pensioenfonds voor pensioenpremies. Deze BV heeft niet aangetoond dat er naast het pensioenfonds ook andere schuldeisers zijn die met het nemen van rechtsmaatregelen hebben gedreigd of daartoe zijn overgegaan. Dan is er geen noodzaak de afkoelingsperiode te verlengen.
Belang van de schuldeisers
Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat het verlengen van de afkoelingsperiode in het belang van de schuldeisers is. Het is nog niet zeker hoeveel financiering beschikbaar zal zijn en onder welke voorwaarden deze financiering wordt verstrekt. Dan is het ook niet duidelijk welke uitkering de schuldeisers in een akkoord tegemoet kunnen zien. Nu de rechtbank ook geen inzicht in de reorganisatie- en liquidatiewaarde van de BV, kan niet worden beoordeeld of schuldeisers in een reorganisatiescenario beter af zijn dan in een faillissement. Het pensioenfonds zal integraal moeten worden voldaan, wat de positie van de overige schuldeisers hoogstwaarschijnlijk zal beïnvloeden.
Te weinig vooruitgang
De BV is ook op een ander punt in gebreke gebleven. De directie heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er belangrijke vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van het akkoord. De schuldeisers hebben pas een ‘eerste aanbod’ gekregen en over de omvang en de wijze van externe financiering is nog geen overeenstemming bereikt. Nu over het akkoordbedrag en de financiering daarvan nog onvoldoende duidelijkheid bestaat, is onvoldoende aannemelijk dat er belangrijke vooruitgang in de totstandkoming van het akkoord is geboekt. Dat zijn allemaal redenen voor de rechtbank om het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode af te wijzen.