09 nov Hoge Raad moet onduidelijkheid pensioenpremies in WHOA-kwesties oplossen
Het is niet duidelijk in hoeverre pensioenfondsen preferente of concurrente schuldeisers zijn bij een onderhands akkoord. De Hoge Raad moet daarover nog uitsluitsel geven.
In een zaak die onlangs diende voor de Rechtbank Amsterdam kwam een belangrijk vraagstuk aan de orde. In deze zaak deed een hoteleigenaar een beroep op de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). Door de coronapandemie waren er nauwelijks gasten geweest, de schulden hadden zich opgestapeld en moesten worden geherstructureerd. De hoteleigenaar bood de schuldeisers een onderhands akkoord aan.
Vier klassen
In zo’n akkoord worden de schuldeisers ingedeeld in vier klassen: preferent, concurrent I, concurrent II (kleine MBK-ondernemers) en achtergesteld. Het uitkeringspercentage was in deze zaak respectievelijk 17,7%, 8,85%, 20% en 0%. Op grond van de wet moeten kleine MBK-ondernemers minimaal 20% van hun vordering betaald zien.
Pensioenpremies
De Stichting Pensioenfonds Horeca en Catering kon zich niet vinden in deze indeling in klassen en verzocht de homologatie af te wijzen. De hoteleigenaar moest nog pensioenpremies afdragen en de stichting vond dat zij vooraan in de rij zou moeten staan om dat geld te krijgen. Bij een lagere positie viel er niets meer te halen.
Niet geregeld
Nu staat nergens in de Pensioenwet, en ook niet in de Wet op de bedrijfspensioenen 2000 dat vorderingen van een pensioenfonds preferent zijn. Ook de wetgever heeft, bij het opstellen van de WHOA, deze kwestie niet geregeld. De hoteleigenaar vond dat het pensioenfonds een concurrente schuldeiser was. De pensioenstichting stelde dat de rechten van de werknemers worden geraakt worden als zij betrokken wordt in dit akkoord.
Tussen twee vuren
De rechtbank zat tussen twee vuren. Worden de premies alsnog afgedragen, dan dreigt een faillissement. Maar pensioenfondsen hebben ook een maatschappelijke taak en moeten ervoor zorgdragen dat zij – ook in de toekomst – hun verplichtingen jegens de deelnemers kunnen nakomen. Het mislopen van premieafdrachten is een last voor hen.
Prejudiciële vragen
De Rechtbank Amsterdam achtte zich niet (voldoende overtuigend) in staat om over dit vraagstuk te beslissen. Een te snel oordeel heeft immers niet alleen gevolgen voor de procedure van deze hoteleigenaar, maar ook voor toekomstige WHOA-procedures waarbij pensioenfondsen zijn betrokken. Om die reden stelde de rechtbank zogenoemde prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Deze wordt geacht een algemene regel op te stellen, op basis waarvan de rechtbanken correcte beslissingen kunnen nemen. Het is op dit moment nog niet bekend wanneer de Hoge Raad zich over deze kwestie gaat buigen.