13 dec Franchisegever mag ondernemer aan non-concurrentiebeding houden
Franchise is een bijzondere structuur. De franchisegever en de franchisenemer maken onderling afspraken, maar als die afspraken niet duidelijk zijn, kunnen er vervelende problemen ontstaan. Dat merkte een franchisenemer die een kopieerwinkel had van een landelijke keten.
Het verhaal begint bij een man die een kopieerwinkel drijft in een pand dat zijn eigendom is. Na twintig jaar wordt hij franchisenemer van een landelijke copyshop. In de franchiseovereenkomst staat dat de franchisegever ‘knowhow’ aan de franchisenemer geeft, voor de exploitatie van de onderneming. De overeenkomst geldt voor vijf jaar. In de overeenkomst staat ook dat na beëindiging de man gedurende een jaar niet vanuit het pand goederen of diensten mag aanbieden die kunnen concurreren met datgene wat de franchisegever doet. Maar dit non-concurrentiebeding is door een aanvullende bijlage komen te vervallen.
Non-concurrentiebeding
Enkele jaren later draagt de franchisenemer zijn zaak over aan zijn zonen. Zij gaan een nieuwe franchiseovereenkomst aan met dezelfde franchisegever, ook voor vijf jaar. In deze overeenkomst staat wel het non-concurrentiebeding. Na vijf jaar besluiten de broers dat zij de franchiseovereenkomst willen beëindigen, en in hetzelfde pand weer een eigen kopieerwinkel willen beginnen. Maar de franchisegever houdt hen aan het non-concurrentiebeding.
Mededingingsweet
Het geschil belandt bij de rechtbank Amsterdam. De broers betogen dat het non-concurrentiebeding ongeldig is. In de overeenkomst met de vader werd het beding later geannuleerd, zij mochten ervan uitgaan dat het beding voor hen ook niet (meer) gold. Dat had de franchisegever immers mondeling toegezegd. Ze stellen ook dat het non-concurrentiebeding in strijd is met de Mededingingswet. Volgens de rechtbank, die zich baseert op jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, mag een franchisegever mededingingsrechtelijk gezien wel degelijk gebruik maken van een non-concurrentiebeding. Zo kan immers worden voorkomen dat overgedragen knowhow en verleende bijstand ten goede komen aan concurrenten.
Knowhow
De vraag is dan: heeft de franchisegever wel ‘beschermenswaardige knowhow’ overgedragen en bijstand verleend? Wat beschermenswaardige knowhow is, staat in de Wet franchise, die op 1 januari 2021 in werking is getreden: knowhow is praktische informatie, voortvloeiende uit de ervaring van de franchisegever en uit de door hem uitgevoerde onderzoeken. Die informatie moet geheim, wezenlijk en geïdentificeerd zijn. Volgens de broers stelt die overgedragen ‘knowhow’ weinig voor: het is niet meer dan algemene kennis over het bedrijfsleven, die te vinden is in allerlei openbare bronnen.
Geheime informatie
Dat ziet de rechtbank toch anders. De ‘knowhow’ betrof op maat gemaakte cursussen, handleidingen voor het opstellen van een businessplan en het gebruik van sociale media. Er was een handboek over inkooptechnieken, over het onderhouden van klantcontacten, commerciële methoden, de inrichting van de vestiging en de administratie. Ook is er kennis overgedragen over de huisstijl, verkoopstrategieën, het marketingcampagneplan, ICT-hulpprogramma’s, order- en klantmanagementsystemen en franchisefees. Al deze informatie is geheim, wezenlijk en geïdentificeerd, vindt de rechtbank. Maar die kennis hadden wij al, beweren de broers: geleerd van hun vader. Toch vindt de rechter dat de broers voor het eerst zelfstandig het bedrijf zijn gaan leiden. Ze waren relatief onervaren en wilden bewust bij ‘een grotere club’ horen, zodat ze konden terugvallen op de kennis en ervaring van de franchisegever. Opgeteld: het non-concurrentiebeding blijft gewoon in stand.
Onredelijk bezwarend
Maar dat is ‘onredelijk bezwarend’, stellen de broers nog. De rechtbank ziet dat het beding is aangegaan tussen twee professionele partijen van wie mag worden verwacht dat zij de overeenkomst lezen en dus beseffen welke verplichtingen zij aangaan. Op de franchisegever rustte niet de (zorg)plicht om de broers te wijzen op het non-concurrentiebeding. Die bepaling was duidelijk, en niet onredelijk bezwarend.
Onredelijk en onbillijk
Verder vinden de broers het non-concurrentiebeding onredelijk en onbillijk. Ze moeten hoge kosten betalen om te verhuizen uit hun – nota bene – eigen pand. Dat kunnen ze niet betalen en moeten daarom noodgedwongen hun werkzaamheden voor een jaar neerleggen. Ook daar krijgen ze de rechter niet in mee. De reikwijdte van het non-concurrentiebeding is in tijd én geografisch beperkt: het geldt voor één jaar en heeft alleen betrekking op dat pand. De broers kunnen hun bedrijf elders voortzetten, zelfs op een nabijgelegen adres. De verhuiskosten wegen niet op tegen het belang dat de franchisegever heeft bij het non-concurrentiebeding.
Mondelinge toezegging
Tot slot stellen de broers dat het non-concurrentiebeding eigenlijk niet is overeengekomen. Het staat wel in de overeenkomst maar mondeling is toegezegd dat het niet geldt. Omdat de broers dit beweren, moeten ook zij dit bewijzen. Nu ze daarin niet slagen, gaat de rechtbank ervan uit dat het non-concurrentiebeding gewoon van kracht is. De franchisegever kan de broers houden aan het non-concurrentiebeding, oordeelt de rechtbank.