19 sep Homologatie treft geen doel als alle schuldeisers instemmen met akkoord
Wie zijn bedrijf staakt en nog schuldeisers heeft, kan via de Wet homologatie onderhands akkoord aan hen een akkoord aanbieden. Daarin staat hoeveel zij nog van hun vorderingen kunnen krijgen. Als schuldeisers het daarmee niet eens zijn, kan de rechtbank dit akkoord ‘homologeren’. Daarmee verklaart de rechtbank dat alle schuldeisers aan het akkoord zijn gebonden. Maar wat als de schuldeisers al vrijwillig met het akkoord instemmen? Dan is homologatie niet mogelijk.
Een bestuurder heeft zijn bedrijf gestaakt en heeft een akkoord aangeboden aan haar enige twee schuldeisers. Hij moet aan het UWV nog € 17.000 betalen en aan de Belastingdienst nog € 136.000. De bestuurder kan niet meer dan 51% van de vorderingen betalen. Daarvoor moet de bestuurder zijn woning verkopen. De bestuurder hoopt dat het kan worden afgewikkeld via de Whoa-procedure en niet via een faillissement. Dan heeft hij namelijk te maken met hoge faillissementskosten en bij een gedwongen verkoop van de woning zal deze minder opbrengen dan in de situatie waarin de bestuurder de woning vrijwillig verkoopt. De Whoa-procedure is dus ook goed voor de schuldeisers, zo betoogt hij. De schuldeisers stemmen dan ook in met zijn voorstel. Aan de rechtbank Noord-Holland vraagt de bestuurder dit akkoord te homologeren, hoewel hij zich realiseert dat dit feitelijk niet nodig is, nu de schuldeisers al hebben ingestemd.
Dwangakkoord
De wetgever wilde met de Wet homologatie onderhands akkoord bevorderen dat partijen zoveel mogelijk zonder tussenkomst van de rechter tot minnelijke akkoorden over de schuldafwikkeling komen. Stemt niet iedere schuldeiser in met het akkoord dat de schuldenaar aanbiedt, dan kan deze de rechtbank vragen het akkoord goed te keuren (‘homologeren’). Daarmee wordt het akkoord ook verbindend voor de tegenstemmers: het aanvankelijk minnelijke akkoord wordt een dwangakkoord.
Systeem van de wet
Homologatie komt aan de orde wanneer een of meer schuldeisers niet instemmen met het door de schuldenaar aangeboden akkoord, terwijl de rechtbank vindt dat het in het belang van allen is als het akkoord toch wordt uitgevoerd. In de hierboven beschreven situatie hebben echter alle stemgerechtigden al vóór gestemd en daarmee zichzelf aan het akkoord gebonden door het voorstel van de bestuurder te accepteren. Er is dan geen belang meer bij homologatie. Volgens de rechtbank past homologatie in deze situatie ook niet in het systeem van de wet. Dat gaat ervan uit dat het primair de schuldeisers (en aandeelhouders) zijn die zich een oordeel vormen over het akkoord. Toetsing door de rechter zou tot het ongerijmde resultaat kunnen leiden dat alle schuldeisers vóór het akkoord hebben gestemd en de rechter het akkoord toch niet homologeert. Nu de bestuurder geen belang heeft bij homologatie, verklaart de rechtbank zijn verzoek niet-ontvankelijk.