Wetten die faillissementsfraude moeten tegengaan niet doeltreffend genoeg

faillissementsfraude

Wetten die faillissementsfraude moeten tegengaan niet doeltreffend genoeg

Enkele jaren geleden zijn drie wetten in werking getreden om het faillissementsrecht aan te passen. Dat was nodig, omdat de Faillissementswet dateert van 1896 – en daar werken we nog steeds mee. Twee van die drie wetten zijn nu geëvalueerd.

De Wet versterking positie curator (2017) verplicht de faillissementscurator om te onderzoeken of er zich ‘onregelmatigheden’ hebben voorgedaan die een faillissement (mede) hebben veroorzaakt of het tekort in de boedel hebben vergroot. Feitelijk betreft dit een fraudeonderzoek. Vóór de wet van kracht werd waren er gemiddeld 398 fraudemeldingen per jaar (over de jaren 2014-2016), na 2017 waren dat er gemiddeld 336 per jaar (2018-2020). Uit een onderzoek dat het WODC liet uitvoeren blijkt dat curatoren bij de afwikkeling van veel faillissementen financiële belemmeringen ervaren die de uitvoering van de fraudetaak in de weg staan. Ook krijgen vaak het belang van de boedel en de efficiënte afwikkeling van het faillissement voorrang boven de fraudebestrijding.

Lege boedel

Maar de financiën vormen het grootste probleem. In een faillissement met een lege of onvoldoende batige boedel is het onderzoek naar onregelmatigheden en fraude vaak beperkt, zeker als er geen evidente aanwijzingen voor fraude zijn (zoals de betrokkenheid van een bekende fraudeur of katvanger). Lege en onvoldoende batige boedels komen veel voor: in meer dan veertig procent van de faillissementen. Er is dan feitelijk geen geld voor fraudeonderzoek – de curator moet uit de boedel worden betaald. Dit maakt, stellen de onderzoekers, de wet niet doeltreffend.

Wet civielrechtelijk bestuursverbod

De Wet civielrechtelijk bestuursverbod (2016) maakt het mogelijk dat een bestuurder die faillissementsfraude heeft gepleegd of zich schuldig heeft gemaakt aan wanbestuur in de aanloop naar een faillissement, vijf jaar lang niet aan de slag kan als bestuurder of commissaris. Hoe vaak een bestuursverbod is opgelegd, wordt niet geregistreerd. Wel vonden de onderzoekers gegevens over 46 procedures waarin door de curator (veertig keer) of het Openbaar Ministerie (zes keer) een civielrechtelijk bestuursverbod is gevorderd. Meestal omdat deze bestuurders veelvuldig frauduleus gedrag vertoonden, niet alleen in het faillissement, maar ook daarvóór. De procedures waarin het bestuursverbod door de curator is gevorderd, zijn bijna allemaal als nevenvordering bij een bestuursaansprakelijkheidsprocedure gevoerd.

Naleving

Over de naleving van het bestuursverbod bestaan geen gegevens, maar er zijn geen signalen die duiden op een gebrek aan naleving. Het aantal opgelegde bestuursverboden blijft achter bij de verwachting die de wetgever had: deze ging uit van enkele tientallen civielrechtelijke bestuursverboden per jaar, terwijl het er tussen medio 2016 (toen de wet van kracht werd) tot medio 2022 (het einde van de onderzoeksperiode) gemiddeld minder dan tien per jaar waren.
Lees hier het rapport Evaluatie Wet versterking positie curator en Wet civielrechtelijk bestuursverbod