04 jul Een aandeel in het kapitaal is geen aandeel in de informatie
Over de vraag tot hoever de informatieplicht van een onderneming naar haar aandeelhouders strekt bestaat nog dikwijls discussie. Dit is ongewenst aangezien discussies en geschillen tussen aandeelhouders enerzijds en bestuurders anderzijds op deze manier aangewakkerd kunnen worden. Anderzijds is het ook ongewenst indien aandeelhouders te pas en te onpas informatie kunnen opvragen, terwijl het bestuur ook zorgvuldig moet zijn met het verschaffen van die informatie. Zo werd Elon Musk meermalen op de vingers getikt omdat hij informatie twitterde, die van belang was voor de aandelenkoers, maar achteraf niet volledig of niet juist bleek. Enige terughoudendheid is dus op zijn plaats.
Buiten het geval van beursvennootschappen kan echter ook gedacht worden aan een minderheidsaandeelhouder die geen bestuurder is en dus een informatieachterstand heeft; het bestuur van de vennootschap heeft een informatievoorsprong wat een conflict ten gevolg kan hebben. Uit artikel 2:217 BW kan de conclusie worden getrokken dat de verplichting voor het bestuur van een vennootschap om aandeelhouders te informeren, slechts geldt ten opzichte van de algemene vergadering (als het gremium van alle verzamelde aandeelhouders) en dus niet ten aanzien van een individuele aandeelhouder. Uit dit artikel volgt namelijk dat het bestuur en de raad van commissarissen alle verlangde inlichtingen aan de algemene vergadering verschaffen, tenzij een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich daartegen verzet. De algemene vergadering kan zo tot een ‘voldoende gefundeerde besluitvorming’ komen. Dat laatste lijkt ook te impliceren dat het bestuur alleen informatie behoeft te verschaffen voor onderwerpen waarover de algemene vergadering van aandeelhouders dient te beslissen.
Er zou ook verdedigd kunnen worden dat op grond van artikel 2:8 BW aandeelhouders, onder bijzondere omstandigheden, een algemeen recht zouden hebben op het krijgen van bepaalde inlichtingen buiten de algemene vergadering. Op grond van redelijkheid en billijkheid heeft het bestuur dan een zorgplicht om informatie te verschaffen aan betrokkenen. Dit standpunt is niet geheel onbegrijpelijk: meestal wordt er slechts eenmaal per jaar een algemene vergadering van aandeelhouders gehouden. Een aandeelhouder wenst soms niet tot de volgende vergadering af te wachten indien hij met vragen zit.
In de ASMI-zaak (HR 9 juli 2010, NJ 2010/544) kan verheldering op dit vraagstuk worden gevonden. Er werd hier geoordeeld dat iedere aandeelhouder ter vergadering een zelfstandig recht heeft om vragen te stellen en dat de vennootschap deze dient te beantwoorden. De informatieplicht geldt dus ook naar de individuele aandeelhouder toe, maar wel via de algemene vergadering van aandeelhouders, terwijl anderzijds de informatieverplichting niet beperkt is tot die besluiten waarover de aandeelhouders dienen te beslissen.
Hierop rijst direct de volgende vraag: kan of moet deze informatieverschaffing dan ook plaatsvinden buiten de algemene vergadering? De tekst van wederom artikel 2:217 BW geeft aan dat het recht op informatie aan de algemene vergadering als orgaan toekomt, en dus niet aan de individuele aandeelhouder als zodanig. Zoals hiervoor al opgemerkt, is dit echter niet zo absoluut. De individuele aandeelhouder kan dus wel degelijk ter vergadering informatie verzoeken, maar het feit dat dit recht toekomt aan het orgaan impliceert dat dit niet mogelijk is buiten de algemene vergadering. Ook hiervoor kan voor verheldering toevlucht worden gezocht bij de ASMI-zaak. Over deze kwestie wordt hierin verwoord dat ‘’buiten de vergadering aandeelhouders geen recht hebben op het verstrekken van door hen afzonderlijk verlangde informatie.’’ Dit valt ook te begrijpen: zou dit wel het geval zijn, dan zou dit het beginsel van gelijke behandeling van aandeelhouders kunnen schenden. Bovendien moet gerealiseerd worden dat het bestuur van de vennootschap dat moet doen waar zij voor is; besturen en niet de hele dag informatieverzoeken van aandeelhouders behandelen.
Interessant is echter dat de Ondernemingskamer in de Butôt-beschikking ( NJ 2010/665) tot de conclusie kwam dat onder bijzondere omstandigheden aandeelhouders ook informatie mogen opvragen buiten de algemene vergadering en dat oordeel wel degelijk grondde op de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW. Nu moet daar wel bij opgemerkt worden dat in die kwestie de aandeelhouders ook een zwaarwegend belang hadden bij die informatie omdat zij onderling moesten afrekenen op basis van de waarde van de aandelen en zij de informatie nodig hadden voor die afrekening. Dat viel op geen andere wijze te realiseren dan dat het bestuur informatie verschafte.
Een sanctie op het niet naleven van de informatieplicht die het bestuur heeft is niet te vinden in de wet. Is het dan zo dat deze plicht aan de kant geschoven kan worden zonder gevolgen? Het antwoord hierop is nee. Het achterhouden van informatie blijkt een gegronde reden om aan een juist beleid te twijfelen. De aandeelhouder zou zich dan dus tot de Ondernemingskamer kunnen wenden waar een procedure zal worden gestart indien er getwijfeld kan worden aan een juist beleid. Wanneer er dan ook echt sprake is van wanbeleid zullen er maatregelen worden getroffen
Een directe wettelijke sanctie mag er dus misschien niet zijn, maar of het laks omgaan met de informatieverstrekking dan ook geduld wordt is een tweede.