Crypto-investeerder kan serviceverlener niet failliet laten verklaren

Crypto-investeerder kan serviceverlener niet failliet laten verklaren

Een crypto-investeerder wil zijn winst uitgekeerd zien. De serviceverlener zegt dat het geld verloren is gegaan. Als de investeerder de serviceverlener vervolgens failliet wil laten verklaren, vangt hij bot.

Een man laat een bedrag investeren in cryptovaluta. Daarover sluit hij een investeringsovereenkomst met een serviceverlener. In deze overeenkomst staat dat de investeerder aan het einde van de maand (een deel van) de eventuele winst kan opnemen of dit kan herinvesteren. Ook kan hij dan stoppen, verdergaan met de huidige investering, of extra investeren. De investeerder wordt er verder op gewezen dat er risico’s zijn verbonden aan zijn investering: hij kan zijn gehele inleg verliezen. De serviceverlener is in dat geval niet persoonlijk aansprakelijk. Wordt er een negatief rendement van 12,5% behaald, dan wordt de investeerder daarvan op de hoogte gebracht. Tot slot staat in de investeringsovereenkomst dat er buiten het toezicht van de AFM wordt belegd.

Opeisbare vordering

De investeerder volgt de ontwikkelingen op de markt en verwacht dat zijn cryptoportefeuille op enig moment € 161.185 waard is. Hij wil stoppen met investeren en vraagt dat bedrag op. Als de serviceverlener niet betaalt, verzoekt de investeerder de rechtbank om de serviceverlener failliet te verklaren. Dat wordt afgewezen: vanwege de aansprakelijkheidsbeperking in de investeringsovereenkomst en het feit dat de investeerder al aanzienlijke bedragen heeft ontvangen (méér dan de oorspronkelijke investering), kan de rechtbank de ingewikkelde vraag of sprake is van een opeisbare vordering niet in deze faillissementsprocedure beantwoorden. Tegen deze afwijzing gaat de investeerder in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Drie eisen

Een faillietverklaring kan pas worden uitgesproken als uit ‘eenvoudig’ onderzoek blijkt dat er een vorderingsrecht bestaat tijdens de faillietverklaring, én als de schuldenaar (de serviceverlener) in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Ook geldt het zogenoemde pluraliteitsvereiste: de schuldenaar moet méér schuldeisers hebben dan alleen deze investeerder. Deze drie eisen staan in de Faillissementswet.

Extreem volatiel

Net als de rechtbank oordeelt het gerechtshof dat niet is gebleken dat er een vorderingsrecht bestaat van de investeerder. In de investeringsovereenkomst stond dat de investeerder volledig op de hoogte was van de risico’s die de investering in cryptovaluta met zich mee bracht. De serviceverlener, een jonge rechtenstudent, handelde in cryptovaluta die extreem volatiel zijn. Hij gebruikte strategieën als day trading en leverage: die kunnen leiden tot grote winsten maar ook tot grote verliezen. De investeerder profiteerde eerder van successen maar later viel er bij de serviceverlener niets meer te halen. Die beweerde dat door verkeerde transacties al het geld van de investeerder verloren is gegaan. Maar vanwege het contract is hij daarvoor niet aansprakelijk.

Onduidelijk

Veel blijft in deze procedure onduidelijk. Heeft de serviceverlener tijdig gemeld dat er een verlies was van 12,5%? Was de serviceverlener verplicht de investeerder een gedeelte van de investeringen of daaruit voortgekomen winsten te betalen? Welke handelstransacties hebben plaatsgevonden? Wat zijn de gevolgen daarvan geweest? Op welk moment zijn eventuele winsten door de investeerder opgevraagd? Is de serviceverlener alleen tekortgeschoten of heeft deze onrechtmatig gehandeld? Voor een dergelijk vergaand onderzoek is in een faillissementsprocedure geen ruimte.

Onderzoek

De serviceverlener is bereid – als deze tenminste niet failliet wordt verklaard – volledig mee te werken aan een onderzoek door een onafhankelijke deskundige. Uit een dergelijk onderzoek moet blijken of de door de serviceverlener gedane investeringen inderdaad als verloren moeten worden beschouwd (zoals hij stelt), of dat deze nog geld verschuldigd is aan de mensen voor wie hij geld in cryptomunten heeft geïnvesteerd. Maar nu niet vaststaat dat de investeerder een opeisbare vordering heeft, verklaart het hof de serviceverlener niet failliet.