Beschuldigd van fraude en toch onschuldig: wie betaalt de schade?

Beschuldigd van fraude en toch onschuldig: wie betaalt de schade?

Wordt een ondernemer beticht van fraude, dan kan een strafrechtelijk onderzoek voor zijn bedrijf desastreus zijn. De reputatie wordt aangetast, aandelen kelderen in waarde. Kan de ondernemer die schade op de Staat verhalen, als hij achteraf onschuldig wordt verklaard?

In zo’n situatie kwam een ondernemer terecht die zich richt op het verlenen van thuiszorg. Hij wordt verdacht van zorgfraude. Er wordt een strafrechtelijk onderzoek gestart. Op de eigen website schrijft het Openbaar Ministerie dat de verdachte ‘mogelijk miljoenen’ verdiende aan zijn praktijken. Het OM legt beslag op bijna alle vermogensbestanddelen van de onderneming, die snel daarna failliet gaat. In de strafzaak wordt de oprichter vrijgesproken. Daarbij speelt een rol dat de faillissementscurator heeft verklaard dat de jaarrekeningen niet onjuist of misleidend waren en dat er verder geen onregelmatigheden zijn geconstateerd. Er zijn wel administratieve fouten gemaakt, maar dat kwam door de snelle groei van de onderneming. De oprichter was actief bezig deze te herstellen.

Schadevergoeding

Nu de strafrechter de oprichter onschuldig acht, eist deze een schadevergoeding van de staat. Dat hij publiekelijk is aangemerkt als verdachte en fraudeur en in voorlopige hechtenis heeft gezeten, heeft zijn reputatie vernietigd. Daardoor, en door de beslagen, is zijn bedrijf failliet gegaan. Dat heeft er weer toe geleid dat zijn aandelen waardeloos zijn geworden. De rechtbank stelt vast dat de oprichter, omdat deze achteraf niet als verdachte had mogen worden aangemerkt, recht heeft op schadevergoeding. Hij heeft vermogensschade geleden doordat dat de aandelen – door het faillissement – waardeloos zijn geworden. Echter, een aandeelhouder zélf kan geen schadevergoeding vorderen tegen degene die de schade heeft veroorzaakt. Dat geldt ook als een vennootschap slechts één aandeelhouder en bestuurder heeft, zoals in deze zaak. Het is de BV die de schade moet vorderen.

Uitzondering

Echter, in sommige gevallen kan de aandeelhouder zélf zijn schade verhalen. Dat geldt bijvoorbeeld als een derde (hier het OM) in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die tegenover deze aandeelhouder was vereist. En als de waardevermindering definitief ten laste van de aandeelhouder is gekomen, wat niet kan worden opgeheven als de derde schadevergoeding betaalt aan de BV. Tot slot moet gelden dat de belangen van de aandeelhouder sterk met die van de BV zijn verheven. Die situatie doet zich hier voor, constateert de rechtbank. Deze oprichter hield zijn aandelen in een houdstervennootschap, die weer aandelen hield in de BV. Omdat de oprichter door het faillissement nauwelijks over vermogen of inkomen beschikte, kon hij de vordering van de BV op het OM niet eens overnemen. In dit bijzondere geval moet de Staat de schade vergoeden die de houdstervennootschap – en daarmee de oprichter die schadevergoeding vordert – lijdt door het waardeloos worden van haar aandelen.

Rectificatie

Dat geldt ook voor de persberichten die het OM op de website had geplaatst. Daarin is de oprichter overigens niet beschuldigd: er staat duidelijk dat hij verdachte is, dat er een verdenking is en dat hij ‘mogelijk’ geld overhield aan zijn handelingen. De onschuldpresumptie is door het OM voldoende in acht genomen, aldus de rechtbank. Echter, de oprichter is door de strafrechter onschuldig verklaard. Daarmee is ook de rechtvaardiging voor het publiceren van deze persberichten met terugwerkende kracht vervallen, zodat de Staat ook de schade die de oprichter heeft geleden, moet vergoeden. De hoogte van de schade moet in een aparte procedure worden vastgesteld. Ook moet de Staat de persberichten rectificeren.

Immateriële schade

Tot slot heeft de oprichter immateriële schadevergoeding gevorderd. Hij is meervoudig lichamelijk gehandicapt en door de voorlopige hechtenis is zijn gezondheidstoestand langdurig verslechterd. Ook is hij door het bekend worden van het strafrechtelijke optreden aangetast in zijn eer en goede naam. De Staat moet hem van de rechtbank € 20.000 aan immateriële schadevergoeding betalen.