
16 sep Aandeelhouders niet verplicht tot financiering op basis van garantstelling
Aandeelhouders zouden garant staan voor de schulden van een BV. Maar als een faillissement dreigt, blijkt dat die garantstelling toch iets anders betekent.
Een BV legt zich toe op Europees goederenvervoer per spoor. Daarvoor heeft deze BV een licentie nodig van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Als die licentie wordt aangevraagd, eist ILT dat de BV met een garantstelling aantoont dat de financiële positie toereikend is om ten minste gedurende een jaar te voldoen aan haar verplichtingen. De BV heeft te weinig startkapitaal en de garantstelling dient als vervanging daarvan.
Garantstelling
In de garantstelling, ondertekend door de bestuurder en aandeelhouders van de BV en gericht aan ILT, staat dat de aandeelhouders garant zullen staan en hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de uit rechtshandelingen van de BV voortvloeiende schulden. Dat wordt actueel als de BV failliet dreigt te gaan: het bestuur eist € 3.900.000 van de aandeelhouders, om daarmee het faillissement af te wenden. Zij weigeren te betalen omdat zijn vinden dat de garantstelling niet bedoeld is om aan de BV aanvullende financieringen te verstrekken. De BV start een procedure bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en vordert dat bedrag van de aandeelhouders.
Tekst en betekenis
Kern van het geschil is de vraag welke betekenis toekomt aan de garantstelling. Het is vaste rechtspraak dat bij de uitleg van een overeenkomst niet alleen de tekst van belang is, maar ook de betekenis die partijen daaraan in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen en op dat wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Dit heet de Haviltex-norm.
Hoofdelijk aansprakelijk
In de garantstelling staat dat de aandeelhouders garant zullen staan en ‘zich hoofdelijk aansprakelijk stellen’ voor de uit de rechtshandelingen van de BV voortvloeiende schulden. Op basis daarvan, zo oordeelt de voorzieningenrechter, stellen de aandeelhouders zich garant en verbinden zij zich hoofdelijk voor schulden van de BV. De aandeelhouders daarentegen gingen ervan uit dat de garantie slechts betrekking heeft op verplichtingen van de BV tegenover ILT. Dat was hen voorgehouden: de bestuurder liet weten dat ILT om een garantstelling had gevraagd, anders zou er geen licentie komen. De garantstelling was ook gericht aan ILT.
Geen beroep
De rechter volgt die lijn. De BV komt geen beroep toe op de garantstelling omdat geen garantie is verleend aan de BV maar aan haar schuldeisers. Alleen crediteuren van de BV kunnen zich hierop beroepen. De vennootschap zelf kan zich niet op de garantstelling beroepen en zeker niet op grond hiervan aanvullende financiering verlangen. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat dit in dit specifieke geval anders zal zijn. Dit betekent dat de BV geen beroep toekomt op de garantstelling zodat de voorzieningenrechter de vordering afwijst.
Geen aanvullende financiering
Dat de BV nu zonder aanvullende financiering door haar aandeelhouders afstevent op een faillissement, betekent niet dat haar aandeelhouders worden gedwongen om zonder contractuele verplichting aanzienlijke bedragen aan de BV te betalen.