FIOD mag persoonsgegevens aan Belastingdienst verstrekken

FIOD mag persoonsgegevens aan Belastingdienst verstrekken

Toen de FIOD strafrechtelijk onderzoek deed naar een fiscaal adviseur, werden daarbij ook gegevens ontvangen over enkele cliënten van die adviseur. Die gegevens werden aan de Belastingdienst doorgespeeld, die aan die cliënten vervolgens een naheffingsaanslag oplegde. Een van de cliënten meent dat hiermee zijn persoonsgegevens – in strijd met de AVG – werden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor ze waren verkregen. 

De casus

De FIOD neemt in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een fiscaal adviseur onder meer gegevens over diens cliënten in beslag. De verwerking van deze gegevens door de FIOD is gereguleerd door de Wet Politiegegevens (Wpg). Drie medewerkers van de Belastingdienst selecteren uit de door de FIOD in beslag genomen informatie ook gegevens die volgens hen relevant zijn voor de (na)heffing van belastingen. Die gegevens worden door de FIOD vervolgens doorgegeven aan de Belastingdienst en aldaar gebruikt om aan enkele cliënten van de fiscaal adviseur naheffingen op te leggen. Een van de cliënten van de fiscaal adviseur beroept zich op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) om zich tegen dit gebruik van zijn persoonsgegevens te verzetten. Hij wil dat de Belastingdienst de van de FIOD verkregen persoonsgegevens wist.

De minister van Financiën, aan wie het AVG-verzoek was gericht, wijst het verzoek af. De cliënt van de fiscaal adviseur gaat tegen die afwijzing in beroep bij de Rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank verklaart het beroep van de cliënt ongegrond. Dan gaat de cliënt in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Wpg of AVG?

Bij de ABRvS herhaalt de cliënt zijn verzoek: de Belastingdienst moet de van de FIOD verkregen persoonsgegevens verwijderen, omdat die volgens de cliënt onrechtmatig zijn verwerkt. De Belastingdienst heeft de gegevens immers voor een ander doel verwerkt dan het doel waarvoor de FIOD de gegevens heeft verzameld. De partijen strijden eerst over de vraag of de AVG wel van toepassing is op de selectie en doorgifte van de persoonsgegevens. Bij verwerkingen die op basis van de Wpg gebeuren, is de AVG namelijk uitgeschakeld.

De ABRvS komt tot de conclusie dat de Wpg van toepassing was op alles wat echt in het kader van het strafrechtelijke onderzoek naar de fiscaal adviseur gebeurde, en dat de doorgifte van persoonsgegevens uit het strafrechtelijk onderzoek aan de Belastingdienst voor de FIOD mogelijk werd gemaakt door artikel 18 Wpg in samenhang met artikel 6 van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten. Maar: voor zover de persoonsgegevens als gevolg van de verstrekking aan de Belastingdienst voor iets anders werden gebruikt dan strafrechtelijk onderzoek, viel dat gebruik volgens de ABRvS wél onder de toepassing van de AVG. Er zal dus moeten worden bekeken of de verstrekking en verdere verwerking van de persoonsgegevens door de Belastingdienst aan de vereisten van de AVG voldeed.

Transparantiebeginsel en verwerkingsgrondslag

De cliënt van de fiscaal adviseur brengt onder verwijzing naar artikel 6 lid 4 AVG naar voren dat de doorgifte van zijn persoonsgegevens aan de Belastingdienst niet op zijn toestemming of een concrete wettelijke verplichting was gebaseerd. Dat zou betekenen dat op grond van artikel 6 lid 4 AVG beoordeeld moest worden of de doorgifte en de verdere verwerking door de Belastingdienst een andere rechtmatige grondslag uit artikel 6 lid 1 AVG hadden en of het doel van de verdere verwerking wel verenigbaar was met het oorspronkelijke doel waarvoor de FIOD de gegevens onder zich had.

Algemeen belang

De ABRvS stelt vast dat persoonsgegevens van de cliënt inderdaad zijn verwerkt voor andere doeleinden dan waarvoor zij oorspronkelijk zijn verzameld: ze werden verzameld voor de opsporing van strafbare feiten, maar ze zijn vervolgens doorgegeven aan de Belastingdienst voor belastingheffing. De ABRvS concludeert dat zowel op de doorgifte door de FIOD als de verdere verwerking door de Belastingdienst de AVG van toepassing is.

Volgens de ABRvS had de rechtbank in deze zaak terecht geoordeeld dat de verstrekking van de persoonsgegevens door de FIOD aan de Belastingdienst (en de verdere verwerking door de Belastingdienst) nodig was voor het vervullen van een taak van algemeen belang: er was dus sprake van de verwerkingsgrondslag uit artikel 6 lid 1 onder e AVG. Dat het heffen en innen van belastingen een taak van algemeen belang is, heeft het Hof van Justitie op 24 februari 2022 bepaald in punt 70 van het arrest Valsts ieņēmumu dienests (ECLI:EU:C:2022:124, C-175/20) en in punt 108 van het eerdere arrest van 27 september 2017 (ECLI:EU:C:2017:725, C-73/16, Peter Puškár).

Bij verwerking van persoonsgegevens voor een taak van algemeen belang dient aan diverse vereisten voldaan te zijn. De verwerking moet daadwerkelijk noodzakelijk zijn, proportioneel en omkleed met waarborgen voor de belangen van de betrokkene. De ABRvS loopt in dit kader enkele feiten van de casus langs en komt tot de conclusie dat aan de vereisten voor een rechtmatige verwerking voldaan is:

Niet is gebleken dat dit doel in redelijkheid op een andere, minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. [appellant] heeft niet onderbouwd welke alternatieven er voor de Belastingdienst waren om deze gegevens te ontvangen. Verder is van belang dat uit de grote hoeveelheid gegevens een selectie is gemaakt om de verstrekking ervan proportioneel te maken. [appellant] heeft niet gemotiveerd waarom de verschillende waarborgen die daarnaast zijn getroffen – de drie medewerkers waren gehouden tot geheimhouding en mochten in de toekomst niet betrokken zijn bij de fiscale behandeling van de klanten van de adviseur – onvoldoende waren. Verder kon blijkens de memo van 17 oktober 2019 verstrekking aan de Belastingdienst slechts plaatsvinden na instemming van de bevoegde functionaris binnen de FIOD. [appellant] heeft niet concreet gemaakt welke onevenredige gevolgen de selectie en verstrekking van zijn persoonsgegevens voor hem hebben. Het financiële gevolg is niet van belang, omdat, zoals de Afdeling het begrijpt, de nadere aanslagen niet aan [appellant] zouden zijn opgelegd als er (juiste) aangiften waren gedaan.

Minder belasting betalen is geen relevant belang voor de betrokkene

Bij een verwerking op grond van art. 6 lid 1 onder e AVG moet onder meer een afweging gemaakt worden tussen het algemene belang waarvoor de verwerking van persoonsgegevens dient en de persoonlijke belangen van de betrokkene. Zoals uit de slotzin van het citaat hierboven wel blijkt, is het belang van de betrokkene om te ontsnappen aan een naheffingsaanslag daarbij geen relevant belang. De FIOD hoefde dus niet af te zien van verstrekking van de persoonsgegevens aan de Belastingdienst vanwege het feit dat die verstrekking de betrokkene wel eens op een naheffingsaanslag kon komen te staan. Wie geen naheffingsaanslag wil krijgen, moet maar gewoon correcte aangifte doen, zo meent de ABRvS.

Conclusie: persoonsgegevens niet wissen

Het eindoordeel van de ABRvS luidt dus dat de minister van Financiën terecht het verzoek van de cliënt om wissing van de persoonsgegevens heeft afgewezen.