Betalingsuitstel een reddingsboei voor bedrijven in de coronacrisis?

Watsonlaw_Betalingsuitstel-een-reddingsboei-voor-bedrijven-in-de-coronacrisis-

Betalingsuitstel een reddingsboei voor bedrijven in de coronacrisis?

In onze vorige blog ‘De WHOA als schijnoplossing’ (07-06-2020) bespraken we een mogelijke reddingsboei om de economie te redden van de coronacrisis, te weten de invoering van de WHOA (Wet homologatie onderhands akkoord). Op 3 september 2020 is een wetsvoorstel met hetzelfde doel aangeboden bij de Tweede Kamer, namelijk een mogelijkheid tot betalingsuitstel. De verwachting is dat dit voorstel grote gevolgen gaat hebben voor faillissementsaanvragen, beslagleggingen en executies.

Tijdelijke voorziening betalingsuitstel COVID-19

Op grond van het wetsvoorstel krijgt een schuldenaar, die in liquiditeitsnood is gekomen vanwege beperkende maatregelen door het coronavirus, de mogelijkheid om via de rechtbank te vragen om schuldeisers te verbieden maatregelen jegens hem te treffen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het indienen van een faillissementsaanvraag of aan het instellen van verhaalsacties. Dat hier wens naar is, valt te begrijpen. De coronacrisis treft ook veel gezonde ondernemingen die normaliter goede vooruitzichten hebben. In het wetsvoorstel is opgenomen dat de maatregelen van de schuldeiser met ten hoogste twee maanden kunnen worden uitgesteld, en met ten hoogste tweemaal kunnen worden verlengd met ten hoogste twee maanden.

Strikte voorwaarden

Voor een toewijzing door de rechtbank van het verzoek gelden enkele strikte voorwaarden:

  1. De ondernemer kan zijn betalingsverplichtingen tijdelijk niet voldoen vanwege een gebrek aan liquide middelen.
  2. De ondernemer heeft, uitsluitend of hoofdzakelijk als gevolg van de beperkende maatregelen die sinds 15 maart 2020 zijn afgekondigd in verband met de uitbraak van het COVID19-virus, zijn onderneming niet zoals gebruikelijk kunnen voortzetten en is daardoor tijdelijk niet in staat om voort te gaan met het betalen van zijn schulden.
  3. Voor de afkondiging van de beperkende maatregelen waren nog voldoende inkomsten om opeisbare schulden te voldoen.
  4. Sinds de afkondiging van die maatregelen sprake is geweest van een omzetverlies van ten minste 20% ten opzichte van de gemiddelde omzet in drie voorgaande maanden.
  5. Het vooruitzicht bestaat, dat de schuldenaar na verloop van de door de rechtbank gestelde termijn zijn schuldeisers zal kunnen bevredigen.
  6. De schuldeiser die het faillissementsverzoek heeft ingediend, wordt met de aanhouding niet wezenlijk en onredelijk in zijn belangen geschaad.

 

De verklaring voor deze strikte eisen is te vinden in de Memorie van Toelichting van het voorstel:

‘’Het is belangrijk dit te onderstrepen omdat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat verschillende ondernemers die in dezelfde keten opereren achter elkaar omvallen (hierna: voorkomen van een domino-effect). Alleen partijen die echt niet kunnen betalen door liquiditeitsproblemen die veroorzaakt zijn door een stagnatie van de bedrijfsvoering vanwege het coronavirus of de beperkende maatregelen, moeten een vorm van uitstel van betaling kunnen krijgen.’’

Belastingdienst is uitzondering

Als de rechtbank het verzoek tot aanhouding van de faillietverklaring toewijst, kan de schuldenaar niet worden genoodzaakt tot betaling van schulden aan de schuldeiser/schuldeisers die voor de aanvang van de termijn al opeisbaar waren. Anders gezegd, de schuldenaar kan niet worden gedwongen tot het voldoen van schulden, ook al is hij in verzuim. Voor deze schulden krijgt hij dan dus feitelijk een uitstel van betaling. Hierbij dient wel een kanttekening geplaatst te worden: niet elke schuldenaar kan zich op de wet beroepen. Daarbij geldt de regeling alleen tegen de schuldeisers die het faillissement hebben aangevraagd of andere verhaalsmogelijkheden hebben, en heeft de Belastingdienst een uitzonderingspositie. De regeling is dus niet van toepassing wanneer de Belastingdienst een faillissement aanvraagt of overgaat tot verhaalsacties.

Gevolgen voor schuldeisers

Het mag duidelijk zijn dat schuldeisers beperkt worden in hun rechten op het moment dat zij hun vorderingen tijdelijk niet kunnen verhalen. En er zijn nog verdergaande mogelijke beperkingen. Zodra de schuldeiser beslag heeft gelegd of tot executie is overgegaan, kan de schuldenaar de voorzieningenrechter vragen om het beslag op te heffen of de executie te schorsen. Hiervoor gelden dezelfde criteria zoals hierboven uiteengezet. Met de aanvullende voorwaarde dat de schuldenaar ook aannemelijk moet maken dat de opheffing van het beslag nodig is om zijn onderneming voort te kunnen zetten. Een logische voorwaarde, aangezien het beperken van de executiebevoegdheid behoorlijk ingrijpend is.

Indamming van totale schulden en rangorde

Op het moment dat de schuldenaar betalingsuitstel heeft gekregen van de rechtbank, dan moet hij nieuwe verplichtingen die hij aangaat kunnen voldoen. Hetzelfde geldt op het moment dat een betaaltermijn vervalt bij een lopende overeenkomst (bijvoorbeeld een huurovereenkomst). Hiermee wordt voorkomen dat de schulden van de schuldenaar tijdens het betalingsuitstel verder toenemen. De situatie kan zich natuurlijk voordoen dat meerdere schuldeisers het faillissement hebben aangevraagd. Het aanhoudingsverzoek zal dan door de rechtbank iedere keer afzonderlijk moeten worden getoetst aan de eerdergenoemde criteria.

Dit uitstel van betalen verandert noch iets aan de opeisbaarheid van de schuld, noch de rangorde van de schuldeisers. Dit is een logische waarborg voor het feit dat anders een schuldeiser voor wiens faillissementsaanvraag uitstel van betaling is verleend, achteraan in de rij kan aansluiten. Nu betekent betalingsuitstel dus niet het doorschuiven van de schuld.

Conclusie

Duidelijk is dat het wetsvoorstel vooral de belangen van de schuldenaar in ogenschouw neemt. En dat roept vragen op. Schuldeisers wordt het nu gedurende enige maanden onmogelijk gemaakt hun positie te beschermen. Terwijl ook zij in veel gevallen door de crisis worden geraakt. Aan de andere kant waarborgt het wetsvoorstel dat enkel bedrijven die daadwerkelijk door de coronacrisis zijn geraakt en aan alle eerdergenoemde criteria voldoen, worden beschermd. Op die manier kunnen gezonde ondernemingen die door de uitbraak van het COVID19-virus dreigen om te vallen, worden gered.

Inwerkingtreding

De bepalingen met betrekking tot het betalingsuitstel treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De bepalingen vervallen op 1 december 2020. Dit kan bij koninklijk besluit worden bepaald op een ander tijdstip, met dien verstande dat dit tijdstip steeds ten hoogste twee maanden na het tijdstip ligt waarop de wet zou vervallen.